In de zomer van 2018 werd uit de voorlopige resultaten van het bloedonderzoek bij reeën al duidelijk dat op meerdere locaties in Nederland antistoffen tegen het teken-encefalitisvirus waren gevonden. Maar toen was niet duidelijk of er sprake was van een toename in het aantal locaties ten opzichte van het vorige onderzoek of dat het op meerdere plaatsen was gevonden omdat meer monsters waren onderzocht. Uit statistische berekeningen blijkt nu dat er sprake is van een toename van het aantal locaties (Rijks et al., 2019).
Eigenlijk verandert er in de praktijk niet veel. Maar deze resultaten onderstrepen nogmaals het belang van het nemen van preventieve maatregelen en van het doen van een teken-controle nadat u in het groen bent geweest. Het tijdig verwijderen van een teek is nu nog belangrijker, omdat het teken-encefalitis virus direct na vasthechten kan worden overgedragen.
Ook al verandert er voor de praktijk niet veel, wel maakt dit reeënbloed-onderzoek duidelijk dat je teken-encefalitis ook in andere gebieden dan de Sallandse- en Utrechtse Heuvelrug kunt oplopen. Van deze twee gebieden is bekend dat mensen er de ziekte hebben opgelopen en is het virus in teken aangetoond. Nu is dus duidelijk dat ook daarbuiten alertheid is geboden.
Het teken-encefalitisvirus, ook wel aangeduid met de afkortingen TBE of FSME , is een virus dat niet gelijkmatig verdeeld over een groot gebied voorkomt, maar kleinschalig in haarden. Omdat het onbegonnen werk is om overal teken te verzamelen en te testen op het virus, wordt gebruik gemaakt van onderzoek bij reeën om een indruk te krijgen in welk gebied het virus mogelijk voorkomt. Onderzoek bij reeën is namelijk zeer geschikt om dergelijke haarden te vinden: hun territorium is klein, ze zijn zeer plaatstrouw, komen algemeen voor, leven niet alleen in tekenrijke gebieden, maar zitten vaak onder de teken en ze maken antistoffen tegen het virus aan als ze daarmee in aanraking komen. En daarnaast is het niet nodig om speciaal voor de monitoring van het virus reeën te schieten, omdat reeën in grote delen van Nederland in het kader van beheer worden geschoten. In die gebieden waar meerdere reeën als positief naar boven komen, kan vervolgens naar teken worden gezocht om daarin de aanwezigheid van het virus te bevestigen.
In 2017 hebben het DWHC en het RIVM in reeënbloed gekeken naar antistoffen tegen het teken-encefalitisvirus, met als doel meer inzicht te krijgen in de huidige verspreiding van dit virus in Nederland. Het vorige onderzoek naar antistoffen in reeënbloed stamde weliswaar uit 2016, maar had betrekking op bloedmonsters die in 2009-2010 waren verzameld voor een ander onderzoek. De resultaten uit 2016 gaven dus de situatie weer van 6 – 7 jaar terug.
De resultaten van het bloedonderzoek bij reeën staan weergegeven op onderstaande kaart. Ook is aangegeven waar het virus door het RIVM in teken is aangetoond: dit is het ‘harde bewijs’ dat het virus daar daadwerkelijk aanwezig is.
Op de Sallandse Heuvelrug werden zowel in het reeënbloed uit 2010 als uit 2017, bij meerdere reeën antistoffen aangetroffen in het bloed. Het vinden van meerdere positieve reeën in een relatief klein gebied duidt op een haard, die ook in teken is bevestigd. Daarnaast zijn er in 2017 antistoffen bij een paar reeën in Overijssel en in Gelderland langs de grens met Duitsland aangetroffen, evenals in een enkel ree in Noord-Brabant en Limburg.
Het is bekend dat als het TBE/FSME virus nieuw in een gebied komt, en de omstandigheden niet optimaal zijn, zich daar geen haard ontwikkelt. Ook is het mogelijk dat door veranderende klimatologische omstandigheden of veranderingen in het biotoop een haard weer uitdooft. Omdat de haarden kleinschalig zijn, is het vinden van een haard onder andere afhankelijk van een goede geografische spreiding van de ingestuurde reeën bloedmonsters en van de grootte van de haard. Dit kan een verklaring zijn waarom bij het reeënonderzoek geen haard is gevonden is op de Utrechtse Heuvelrug, een gebied waar wel positieve teken zijn gevonden en waar mensen de ziekte hebben opgelopen.
Het Robert Koch-Instituut (RKI) geeft jaarlijks een bulletin uit over de situatie van FSME-risicogebieden* in Duitsland. De risicogebieden lagen tot voor kort in Zuid-Duitsland. In de rest van het land kwamen incidenteel patiënten voor. In het RKI-bulletin van februari 2019 is voor het eerst een gebied in Noord-Duitsland als risicogebied aangemerkt, en wel Kreis Emsland. Dit gebied is gelegen langs de grens met Noord-Nederland. Daarnaast is in het bulletin, uit de tabel met incidentele gevallen, op te maken dat er in de afgelopen jaren enkele gevallen geweest zijn in de Kreisen die direct aan de Nederlandse grens gelegen zijn: Kreis Steinfurt (2013, 2014, 2018), Kreis Borken (2015), en Kreis Aachen (2007).
Minister Bruins (Medische Zorg en Sport) schrijft in een kamerbrief aan de Tweede Kamer wat er in Nederland gebeurt aan de bestrijding van de teek en het voorkomen van tekenbeten en hoe hij dit met en bij andere partijen verder wil stimuleren. Klik hier voor de link.
* een risicogebied is een gebied waarbinnen het aantal FSME-patiënten in minstens één van de 13-vijfjaarperiodes gelegen binnen het tijdvak 2002-2018 in de Kreis of de Kreisregion significant (p<0,05) hoger ligt dan 1 patiënt per 100.000 inwoners.
Rijks J.M., M.G.E. Montizaan, N. Bakker, A. de Vries, S. Van Gucht, C. Swaan, J. van den Broek, A.Gröne & H. Sprong (2019). Tick-Borne Encephalitis Virus Antibodies in Roe Deer, the Netherlands. Emerg Infect Dis. 2019 feb. https://wwwnc.cdc.gov/eid/article/25/2/18-1386_article
Robert Koch Institut. FSME: Risikogebiete in Deutschland (Stand: Januar 2019). Epidemiologisch Bulletin, 14 februari 2019/ Nr. 7
over het reeën onderzoek: https://www.dwhc-dev.wp.hum.uu.nl/reeenproject-2016-2017/
over teken-encefalitis bij de mens: RIVM: Teken-encefalitis