Geschoten grofwild komt niet zomaar voor menselijke consumptie in de handel. Vooraf vindt in het veld allereerst een ‘eerste onderzoek (beoordeling) van het dier door een gekwalificeerd persoon (GP) plaats. De hiervoor door Stichting Jachtopleidingen Nederland (SJN) opgeleide GP beoordeelt het dier in termen van ‘abnormaliteiten’ of ‘geen abnormaliteiten’. Wanneer bij geschoten grofwild ‘geen abnormaliteiten’ zijn geconstateerd kan het dier door naar een wildbewerkingsinrichting (EG-erkende poelier), waar de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) keuringen uitvoert. De organen zijn dan meestal in het veld achtergebleven. Bij abnormaliteiten kan het dier met de organen worden overgedragen aan de NVWA die –na ev. vervolgonderzoek- een keuringsuitspraak doet. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid nauwelijks gebruik gemaakt, voornamelijk vanwege de hiermee gepaard gaande kosten. De stappen in dit proces naar de voedselketen zijn voor de NVWA elektronisch traceerbaar, mits het grofwild uniek is gemaakt met een wildmerk en gemeld is in FaunaRegistratie© Systeem (FRS©).
Deze manier van werken is conform EU richtlijnen, en erg efficiënt. Een nadeel is wel, dat er nauwelijks zicht is op welke afwijkingen bij geschoten wild leiden tot het niet geschikt verklaren van wild voor menselijke consumptie. Tot voor kort konden noch de GP—bij het vinden van “abnormaliteiten” na het openmaken van het dier—, noch de NVWA medewerker—bij het afkeuren—, ergens terecht om te laten onderzoeken wat de gevonden afwijkingen bij het dier, en de mogelijke oorzaken ervan waren. Ook niet bij het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), omdat het DWHC in het kader van het vroegtijdig signaleren van infectieziekten bij voorkeur postmortaal onderzoek verricht op gehele, nog ongeopende, dode dieren. Met ongeopende dode dieren is er namelijk meer kans op het achterhalen van de doodsoorzaak en minder kans op besmetting van de omgeving tijdens het vervoer, dan het geval is met open dode dieren of delen ervan.
In deze situatie is nu verandering gekomen. Het pilot project “Voedselveiligheid in de keten wild: Gekwalificeerd Persoon Monitoring (GPM)” beoogd de voedselveiligheid in de keten WILD beter te bewaken, door zicht te krijgen op de aard van de afwijkingen bij geschoten grofwild die leiden tot het niet geschikt verklaren van vrij wild voor menselijke consumptie. Het pilot project is op verzoek van de NVWA opgesteld door het DWHC, in nauwe samenwerking met de NVWA en NatuurNetwerk. Het wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken’, en loopt tot eind 2013.
Afgelopen voorjaar zijn twintig GP’s uit het veld opgeleid tot GPM. Deze GP’s waren via de faunabeheereenheden geselecteerd. Ze hebben geleerd hoe de waargenomen abnormaliteiten te beschrijven (Figuur 1 hieronder), en hoe er goede monsters en foto’s van te nemen. Ze hebben materiaal gekregen voor het veilig opsturen van de monsters (Figuur 2). De beschrijving van de afwijking(en) en het opladen van de foto’s kan direct toegevoegd worden aan de gegevens van het dier in FRS©, en deze worden dan doorgestuurd naar het DWHC (Figuur 3). Na aankomst van de monsters bij het DWHC worden deze zo bewerkt, dat de patholoog het weefsel onder de microscoop kan bekijken. De patholoog kan nu, aan de hand van de beschrijving en de foto’s van de GPM, en de onder de microscoop waargenomen abnormaliteiten, de afwijking en mogelijke oorzaak nader omschrijven. Deze informatie komt via FRS© weer beschikbaar voor de betreffende GPM en de jachthouder.
Stel u bent jager of GP in Provincie Gelderland, Noord Brabant, Utrecht of Limburg, en u ziet een abnormaliteit na het openen van grofwild (in Limburg alleen bij reeën), dan kunt u contact opnemen met de GPM in uw gebied (zie voor de telefoonnummers en email van de GPM in uw omgeving de lijst op www.faunaregistratie.nl, onder het kopje ‘GPM gecertificeerden’ in de rubriek ‘Overzichten’). De GPM kan dan bovengenoemde stappen ondernemen.
Als u nog vragen heeft over deze pilot, kunt u contact opnemen met het DWHC (dwhc@uu.nlof 030-2537925)