Gezamenlijk persbericht van Sovon Vogelonderzoek Nederland, Dutch Wildlife Health Centre, Vogeltrekstation (NIOO-KNAW), Erasmus MC
De laatste weken is er veel aandacht voor de Merel. Ook dit jaar worden er namelijk veel dode vogels gemeld, waarvan een groot deel waarschijnlijk is getroffen door het usutuvirus. Door meldingen uit het hele land zien we bovendien de grens van dode Merels langzaam naar het westen opschuiven. Wat betekent dit voor de Merel?
De eerste uitbraak in Nederland van het usutuvirus was in 2016. Begin april dit jaar werd het virus opnieuw vastgesteld. Met name Merels worden erdoor geveld. Begin september hadden Sovon en DWHC in totaal al ruim 1500 meldingen van dode vogels ontvangen.
Met name in Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant zijn veel meldingen binnengekomen van dode Merels. Gedurende de zomer leek er bovendien sprake van een geleidelijke verschuiving naar het westen en noordoosten.
Onderstaande kaart geeft de meldingen weer van gemelde vogels en onderzochte vogels (groen is niet geïnfecteerd met usutuvirus, rood wel geïnfecteerd).
De meldingen sluiten aan bij het beeld van minder merels tijdens vogeltellingen, hoewel een dip aan
het eind van de zomer geen uitzondering is. Een groot deel van het jaar gedragen Merels zich namelijk
heel opvallend. Mannetjes laten regelmatig hun bekende zang horen en met 2-3 broedsels per seizoen
is er volop activiteit (voedselvluchten, alarmgedrag, burenruzies, etc.). Dat verandert tamelijk abrupt
wanneer de laatste jongen zijn uitgevlogen en de ruiperiode aanbreekt. Dan gedragen Merels zich juist
opmerkelijk stiekem.
Dat vogeltellingen, zoals de Jaarrond Tuintelling, van half juli tot begin september een terugval laten zien van het aantal merels is dus normaal, maar het lijdt geen twijfel dat het aantal momenteel extra laag is als gevolg van het usutuvirus. Het gemiddelde aantal Merels per tuin deze nazomer lijkt daadwerkelijk op een lager niveau te liggen (iets dat we in 2016, toen het usutuvirus eveneens de kop op stak nog niet zagen).
Dit najaar zullen de aantallen weer toenemen vanwege de najaarstrek van de Merel. Deze piekt
doorgaans eind oktober. De Nederlandse broedvogels zijn overwegend standvogel. Doortrekkers en
overwinteraars die ons land aandoen zijn vooral afkomstig uit Scandinavië en Noordoost-Europa. De
toename van het aantal merels in het najaar hoeft dus niet op herstel van de Nederlandse populatie te
wijzen.
Het is niet eenvoudig om de werkelijke omvang van de sterfte te bepalen en antwoord te geven op de
vraag in hoeverre het usutuvirus de merelpopulatie op langere termijn negatief beïnvloedt. Mogelijk
zal pas in het voorjaar van 2018 duidelijk worden of de Nederlandse broedvogels echt een klap hebben
gekregen van het usutuvirus. Het is belangrijk om met tellingen en onderzoek een vinger aan de pols te
houden. Hoopvol is in elk geval dat we dankzij onderzoek aan geringde vogels nu al weten dat er ook
besmette Merels zijn die later levend en ogenschijnlijk gezond zijn teruggevangen.
De Merel komt verspreid over heel Nederland voor en is misschien wel de bekendste tuinvogel. Ruime
tuinen met dicht struikgewas om in te broeden en grasveldjes om op te foerageren vormen een
optimaal habitat, maar zelfs kleine tuinen in stadscentra worden bevolkt. In de 20e eeuw is de
Nederlandse populatie Merels flink gegroeid, de laatste jaren lijkt er sprake van stagnatie. Rond de
millenniumwisseling werd het aantal broedparen geschat op 900.000-1.200.000.
Verschillende partijen doen onderzoek naar het usutuvirus. Sovon Vogelonderzoek Nederland volgt
middels tellingen de aantallen en verspreiding van (dode) vogels. Het Dutch Wildlife Health Centre
richt zich op het onderzoeken van ziekten onder wilde dieren, voor virussen zoals het usutuvirus wordt
samengewerkt met het Erasmus MC. Het Vogeltrekstation van het NIOO-KNAW volgt de verspreiding
en overleving van vogels in de natuur door te ringen, waarbij samen met het Erasmus MC ook gekeken
wordt naar de aanwezigheid van het usutuvirus bij de geringde vogels.